Terug: Index feuilleton

Het jaar van de ooievaar - Gerard Nijenhuis

Aflevering 24

Nog minstens drie keer had Onno in de winkel gestaan en gekeken naar dat bleek-bruine gezicht met die heldere, zwijgzame ogen en de meestal gesloten mond, voordat de dag bepaald was, waarop zij samen op jacht zouden gaan.

Hij haalde Sal op die morgen, toen het goed en wel licht was. Tegen Olga had hij gezegd: Ik ga vandaag met Sal op stap.

Met Salomo Cohen? vroeg Olga verbaasd.

Ja ... hoezo?

Toen Olga bleef kijken - een beetje spottend - zei hij: Hij wou graag eens mee om te weten wat de jacht is.

Olga lachte onwillekeurig en dacht aan de zakdoeken, die ze van Onno kreeg en aan de knopen, waarmee hij aankwam, terwijl hij vroeger er niet naar taalde om zijn kleren hersteld te krijgen, het eerder lastig vond als hij een bepaald jasje niet aan kon, omdat Olga het nodig had om het te verstellen. Ze vroeg zich af, wat er aan de hand was. Vaag voelde ze pijn, omdat ze begreep, dat Onno iemand zocht om mee te praten, net als zijzelf.

Ik ga vandaag naar Ben, zei ze. Voor hij weggaat naar Den Haag om daar kerstfeest te vieren.

Gaat hij?

Ja, zei Olga. Hij is nog niet één keer terug geweest. Hij zegt zelf: Ik heb het nog nooit drie maanden uitgehouden buiten de stad.

Zo. Onno dacht aan hen beiden, aan Olga en hemzelf, de twee o's, zoals ze genoemd werden. Een tijd lang vormden ze het ideale paar. Hij al wat ouder en zij jongensachtig en rank. Het leek wel iets uit een verhaal.

Alleen de afloop was anders: De zoon, die in die verhalen na een jaar of twee geboren werd en die later speelde in een tuin met kersebomen, bleef achterwege. Veel meer bleef achterwege, maar dat kon je immers aan niemand vertellen, ook aan de dokter niet, die dikke, altijd grof pratende dorpsdokter. Aan wie kon je dat wel vertellen als je het aan elkaar niet zei?

Aan Salomo?

Onno peinsde terwijl hij bij Olga in de keuken stond. Merkwaardig was dat pa en moe op de achtergrond waren geraakt sinds Ben Verschuur in het dorp was komen wonen. Gek was dat eigenlijk. Ben belemmerde hun uittocht uit het Holt. Ze zaten nog altijd samen in hetzelfde huis en moe bedisselde net als altijd de dingen, die dagelijks moesten gebeuren en waar eigenlijk niet eens over gesproken hoefde te worden. En toch hadden zij er minder last van dan voorheen.

Olga had doorgezet. Ze had duidelijk gemaakt, dat zij nu en dan - eens per week ongeveer - naar Ben ging om les te nemen, boeken te lezen, taal te leren. Ze hadden het aanvaard, zoals ze ook de bezoeken van Ben aanvaardden en hem zelfs aardig begonnen te vinden.

En Onno? Onno ging met Sal op jacht. Voordien zou hij dat beslist niet hebben gedaan. Hij vertelde het nu niet eens aan hen, maar deed het gewoon. Pas op de morgen zelf zei hij het tegen Olga.

Ze had opeens de behoefte hem te kussen, over zijn wang te aaien en te zeggen dat ze hem lief vond, maar ze deed het niet, want dat zou overdreven zijn en ongewoon in de situatie, waarin zij waren komen te leven. Ze zei alleen: Heb je je goed warm aangekleed, want de wind is koud! en: Heb je koffie bij je? en: Zal ik brood voor je smeren?

Niet nodig, zei Onno en nu verscheen weer die glimlach op zijn gezicht, die zo'n afstand schiep. Ik wil Sal trakteren. We gaan door 't achterste veld en dan drinken we koffie bij Adams. Dat was een café in een buurdorp.

Olga begreep, dat hij niet in het eigen dorp met Sal in een café wilde zitten om de jongen niet verlegen te maken en ze vond het goed van hem. Ze wilde opnieuw bij hem zijn en dacht aan al die mislukkingen en hoe ze er ondanks alles niet in waren geslaagd om werkelijk één te zijn. En toch hoorden ze bij elkaar, hielden van elkaar. Misschien wel des te meer.

Ze dacht er ook aan hoe verslagen hij was geweest, toen ze in Assen zat en helemaal in de war was. Ze zag nog voor zich hoe hij heen en weer liep op de gang.

Ze zei: Veel plezier en glimlachte met een beetje pijn en hij slikte even en gaf haar een kus en zei: Groeten aan Ben en tot straks.

 

Nu zwierven ze door het veld, Salomo en Onno. Het was al bijna kerstmis en de winter lag over het land zonder dat er nog sneeuw gevallen was.

Salomo had vakantie en nu hij weg was uit de winkel, vond hij het ook niet meer zo gek, dat hij met Onno Wubbing door het veld liep. Vader en moeder waren vereerd geweest, dat Onno met hun zoon op jacht ging. David keek spottend en zei: Wat wil die kerel?

Sal zelf werd heen en weer geslingerd. Soms vond hij Onno aardig als hij op stille woensdagmiddagen bij hem stond in de winkel, soms een boek leende, om dat de volgende week terug te kunnen brengen en erover te praten. Soms voelde hij zich opgelaten. Vooral als Onno hem stil stond aan te kijken. Dan haalde hij Marx aan en de dingen, die hij bij Jop Snieder had geleerd, om Onno, de kapitalist, op stang te jagen. Onno zette dan zijn glimlach op en bood verweer en keek naar de jongen, die zo rustig en sterk zijn argumenten hanteerde.

 

In het veld vielen die dingen van hem af. Alle systemen, alle stelsels, alle indelingen, die door de gemeenschap der mensen liepen - hoog en laag - links en rechts - arm en rijk - verloren hun waarde en hun geldigheid.

Ze waren gewoon twee jagers, twee jongens samen op jacht en ze keken wat Nimrod deed. Ze volgden gespannen zijn gang door het oneffen veld, door stukjes heide, wallen met kreupelhout, minuscule akkertjes, die pasten bij de kleine boerderijtjes, die hier lagen. Plaggenhutten waren het bijna met lemen zijwanden en scheefgezakte rieten daken.

Het land, waar zij doortrokken, lag ver van het dorp. Het was grotendeels onontgonnen en de grond was hoog en dor. De armsten hadden zich hier gevestigd: een bezembinder, een stroper, een vrouw zonder man.

Omdat er vaak ruzie was tussen de bewoners van deze eenzame streek en er bittere armoede heerste, werd het gebied ook wel het Tranendal genoemd.

Ver weg zag je de toren en de molen van het dorp.

Wat vind jij van het dorp, Salomo? vroeg Onno, toen ze zaten uit te rusten in de luwte van een wal.

Sal haalde z'n schouders op en keek naar Onno. Een glimlach verscheen op zijn gezicht, onbestemd en een beetje ironisch: Wij hebben 't niet slecht, als u dát bedoelt?

lk bedoel niks, zei Onno. Ik wil alleen weten wat je denkt.

Waarom eigenlijk? Waarom neemt u me mee op jacht? Misschien, - Onno knipperde even met zijn ogen en hij stotterde nu net als zijn vader deed - om met je te praten.

Met mij?

Ja. Onno was nu heel ernstig. Met jou.

Ik snap er niks van, zei Sal. David zei: Wat wil die man toch van je?

Onno werd een beetje rood en keek even weg vanwaar zij zaten, vermeed het die donkere ogen, waar zijn blik steeds heen werd getrokken, aan te zien.

Moet je, zei hij toen het even stil was geweest, altijd ergens iets achter zoeken?

Bijna had Sal, die zich zeer bewust was geworden van zijn joodse afkomst, gezegd: Wij moeten altijd overal iets achter zoeken. Maar hij zei niets.

Onno en hij zwegen en ze merkten beiden dat het mogelijk was in de gesprekken, die zij voerden, stiltes te laten vallen, zonder dat zij die haastig probeerden op te vullen met het eerste het beste wat hen inviel.

Hoe beter ze elkaar leerden kennen, des te meer leerden ze ook om te zoeken naar gemeenschappelijke ervaringen, raakpunten, gedachten, die overeenkwamen.

Het was soms - net als nu in de eenzaamheid van het veld - of ze zich een weg moesten banen door hakhout, om de ander te bereiken.

Ik denk dat het ook komt, doordat jij in Assen op school zit, net als ik vroeger.

Sal keek hem vragend aan en Onno ging verder: Als je in die jaren zoveel weg geweest bent uit het dorp en zoveel andere dingen hebt geleerd, raak je nooit meer thuis in het dorp.

Maar u bent toch weer teruggekomen?

Zou je niet Onno tegen me willen zeggen? zei hij. Sal zag dat zijn ogen vochtig waren en schrok opnieuw van wat er gaande was bij de ander.

Onno zag de verwarring bij Salomo en zei: Anders voel ik me zo oud.

Sal herhaalde zijn vraag: U ... nou ja ... jij bent toch weer teruggekomen in het dorp. Waarom eigenlijk? Eerst zou je toch gaan studeren?

Onno haalde zijn schouders op. Misschien omdat ik niet weg durfde.

Niet durfde?

Ja, het leven was hier zo eenvoudig. . U bedoelt dat je toch geld genoeg had !

Ik bedoel dat ik zo op de boerderij kon beginnen. Waarom zou ik het mezelf dan moeilijk maken?

Sal knikte. En weer viel er een stilte in hun gesprek. De jongen dacht aan zijn eigen plannen. Hoe hij straks na het examen naar Groningen zou gaan om er aan de universiteit te studeren. Onno dacht aan die tijd, vijftien jaar geleden, toen hij zo oud was als Salomo nu en hoe alles zo simpel - zo voor de hand liggend - had geleken. O God, wat was het allemaal anders gelopen dan hij had gedacht.

Was het niet om risico's te vermijden, dat hij in het dorp was blijven hangen? Was hij niet te bang geweest voor het avontuur? Hij voelde zich nu al zo oud. En nu pas was hij begonnen iets van zichzelf uit te leveren, op genade of ongenade, aan de ander. Het gevaar was levensgroot dat die ander je afwees.

Was het dát niet wat hem van het begin af fascineerde, toen hij Salomo volwassen zag worden; toen hij diens evenwichtigheid, gepaard gaande met een diep gevoel, zag oplichten in die donkere ogen met hun lange wimpers? Zocht hij bij Salomo iets van zijn eigen jeugd? Salomo stond immers voor de keuze, die hij niet had durven maken.

Genoot hij daarom zo - gemengd met heimwee - van hun gesprekken over boeken, die hij vroeger ook gelezen had en die een stukje van zijn eigen jeugd vertegenwoordigden?

Salomo van zijn kant begreep steeds beter wat Onno bij hem zocht en keek hem telkens aan, als ontdekte hij voor het eerst hoe hij er uit zag. Knap was Onno niet, ook niet innemend. Maar door zijn geslotenheid, door het bleke, haast fletse van zijn gezicht had hij toch iets dat de jongen boeide.

Onno stond op, stak Sal de hand toe, die deze aarzelend beetpakte. Onno voelde de slanke, tengere hand van de jongen in zijn eigen magere, scherpe handgreep en trok hem overeind. Ze liepen naast elkaar voort in de richting van het andere dorp, waar ze wat zouden gaan eten.

Jij hebt gelijk, zei Onno, dat je weggaat. Maak maar niet de fout, die ik gemaakt heb. De wereld is veel groter dan dat dorp van ons.

Sal keek naar Onno en knikte. Maar kom maar wel nu en dan terug om met me te praten. Hij legde zijn hand op de schouder van Salomo.

Toen waren ze beiden ontroerd om wat Onno had laten voelen van zijn eenzaamheid en Sal wist ook, dat Olga telkens voorbijfietste om naar Ben te gaan, die andere man, die hem soms zo frank en vrij aankeek, dat hij erdoor in verwarring werd gebracht.

Terug: Index feuilleton